Dolfijnen spotten
We wandelen naar de vuurtoren van Albir, El Faro d'Albir, waar je in principe dolfijnen kan spotten. Je zou het misschien niet zeggen maar Zuid-Spanje is gekend om zijn dolfijnen. De Straat van Gibraltar, tussen Spanje en Marokko is zelfs één van de beste plaatsen in heel Europa om dolfijnen, orka's, potvissen en zelfs de grote vinvissen te spotten. Dat komt omdat daar door de combinatie van seizoensgebonden stromingen en voedingsrijk Atlantisch zeewater extra veel plankton groeit, dat vissen aantrekt. En als je vissen zegt, dan zeg je dolfijnen.
Er komen zeven soorten walvissen en dolfijnen voor in de Straat van Gibraltar. De gewone dolfijn, de griend walvis, de tuimelaar en de gestreepte dolfijn zijn er het hele jaar. Orka's komen in juli en augustus naar de Straat van Gibraltar om de duizenden blauwvintonijnen op te wachten die dan terugkeren uit de Middellandse Zee. Potvissen zijn er van maart tot juli om diep onder water te jagen op reuzeninktvis. En vinvissen passeren de zeestraat tussen mei en juli op doortocht van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee en vice versa.
In de baai van Albir worden vissen gekweekt. We kunnen de ronde bassins in het water met de verrekijker zien. Net buiten de kust huizen groepen dolfijnen die af en toe komen kijken of er niks te halen valt bij de kwekerij. Vandaag hebben we minder geluk. We zien geen dolfijnen, maar de wandeling naar de vuurtoren is mooi genoeg. De tocht is gemakkelijk, over een geasfalteerd pad, maar je loopt helemaal door de Sierra Helada, een natuurpark waar de projectontwikkelaars zich gelukkig niet meer op hebben kunnen storten. Je hebt er prachtige vergezichten over het blauwe water van de Middellandse zee en de dorpjes langsheen de kustlijn beneden en de bergen boven je.
Toen we aan de wandeling begonnen was het en beetje bewolkt - en de temperatuur draaglijk - maar naarmate we verder wandelen breekt de zon helemaal door. In dat felle licht valt het pas op hoe dor en prikkerig alles is: de kleur van het landschap is overwegend beige. Op de informatiebordjes lees ik dat het dorre gras espartogras is, waar de vrouwen van de dorpen in slechte tijden vanalles van konden maken om aan de man te brengen en zo in hun levensonderhoud te voorzien: manden, schoenen, speelgoed, enz. ... Maar ook al is alles dor, het ruikt hier wel heerlijk. Ik herken rozemarijn, lavendel, jeneverbessen. Die groeien hier gewoon in het wild.
Onderweg komen we een paadje tegen dat van de weg af naar beneden gaat. Het leidt naar een oude okermijn. De okermijnen in de streek werden al door de Feniciers en later door de Romeinen gebruikt als kleurstof. Deze mijn was in gebruik tot het begin van de jaren 1900 en bracht betrekkelijke rijkdom aan de familie van haar eigenaars, die ons strak in het zondagse pak aankijken op de oude zwar-wit foto op het bord aan de ingang van de mijn. Gefascineerd duiken we de grot in. De kleur van de aarde is hier roodbruin. Het ruikt fris en zo voelt het ook aan op ons vel. Heerlijk. Dries klautert alweer naar een andere opening in de rots. Hij vindt het heerlijk om op avontuur te gaan. Als we weer verder trekken naar de vuurtoren, smeren de kinderen hun schouders in met oker: een goed plan, want we zijn de zonnecrème vergeten en 's avonds blijkt niemand verbrand te zijn, ondanks de brandende zon.
Naast de vuurtoren ligt nog de oorspronkelijke uitkijktoren die hier gebouwd was. Met hun rotsachtige kusten waren de baaien van de Costa del Sol een geliefde plek voor piraten en ander gespuis. In plaats van dolfijnen werden er toen piraten gespot. Langsheen de hele kustlijn van de Costa del Sol stonden torens die alarm konden slaan als er piraten werden gezien. Met een systeem van rooksignalen waarschuwden ze elkaar, zodat ze bewoners van de dorpen zich tijdig in veiligheid konden brengen.
Bij de vuurtoren hebben we een prachtig zicht op de Middellandse zee. Dolfijnen zien we niet, maar we hebben genoten van de wandeling. Dat moet in vroeger tijden wel anders zijn geweest. De tocht naar de uitkijktoren - en later naar de vuurtoren - en naar de okermijnen moet zo gevaarlijk zijn geweest, dat het zelfs voor de onverschrokken ezeltjes geen plezier was. Als je er niks te zoeken had, bleef je er dus weg. En als je er wel iets te zoeken had, dan maakte je de gevaarlijke tocht zo weinig mogelijk. We kunnen de ruines van de huisjes nog zien waar de arbeiders en de soldaten verbleven. Ondertussen werd er door de overheid een mooi pad aangelegd, zodat de toeristen er gemakkelijk geraken. En toch komen die maar met mondjesmaat. Gelukkig maar.
Er komen zeven soorten walvissen en dolfijnen voor in de Straat van Gibraltar. De gewone dolfijn, de griend walvis, de tuimelaar en de gestreepte dolfijn zijn er het hele jaar. Orka's komen in juli en augustus naar de Straat van Gibraltar om de duizenden blauwvintonijnen op te wachten die dan terugkeren uit de Middellandse Zee. Potvissen zijn er van maart tot juli om diep onder water te jagen op reuzeninktvis. En vinvissen passeren de zeestraat tussen mei en juli op doortocht van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee en vice versa.
In de baai van Albir worden vissen gekweekt. We kunnen de ronde bassins in het water met de verrekijker zien. Net buiten de kust huizen groepen dolfijnen die af en toe komen kijken of er niks te halen valt bij de kwekerij. Vandaag hebben we minder geluk. We zien geen dolfijnen, maar de wandeling naar de vuurtoren is mooi genoeg. De tocht is gemakkelijk, over een geasfalteerd pad, maar je loopt helemaal door de Sierra Helada, een natuurpark waar de projectontwikkelaars zich gelukkig niet meer op hebben kunnen storten. Je hebt er prachtige vergezichten over het blauwe water van de Middellandse zee en de dorpjes langsheen de kustlijn beneden en de bergen boven je.
Toen we aan de wandeling begonnen was het en beetje bewolkt - en de temperatuur draaglijk - maar naarmate we verder wandelen breekt de zon helemaal door. In dat felle licht valt het pas op hoe dor en prikkerig alles is: de kleur van het landschap is overwegend beige. Op de informatiebordjes lees ik dat het dorre gras espartogras is, waar de vrouwen van de dorpen in slechte tijden vanalles van konden maken om aan de man te brengen en zo in hun levensonderhoud te voorzien: manden, schoenen, speelgoed, enz. ... Maar ook al is alles dor, het ruikt hier wel heerlijk. Ik herken rozemarijn, lavendel, jeneverbessen. Die groeien hier gewoon in het wild.
Onderweg komen we een paadje tegen dat van de weg af naar beneden gaat. Het leidt naar een oude okermijn. De okermijnen in de streek werden al door de Feniciers en later door de Romeinen gebruikt als kleurstof. Deze mijn was in gebruik tot het begin van de jaren 1900 en bracht betrekkelijke rijkdom aan de familie van haar eigenaars, die ons strak in het zondagse pak aankijken op de oude zwar-wit foto op het bord aan de ingang van de mijn. Gefascineerd duiken we de grot in. De kleur van de aarde is hier roodbruin. Het ruikt fris en zo voelt het ook aan op ons vel. Heerlijk. Dries klautert alweer naar een andere opening in de rots. Hij vindt het heerlijk om op avontuur te gaan. Als we weer verder trekken naar de vuurtoren, smeren de kinderen hun schouders in met oker: een goed plan, want we zijn de zonnecrème vergeten en 's avonds blijkt niemand verbrand te zijn, ondanks de brandende zon.
Bij de vuurtoren hebben we een prachtig zicht op de Middellandse zee. Dolfijnen zien we niet, maar we hebben genoten van de wandeling. Dat moet in vroeger tijden wel anders zijn geweest. De tocht naar de uitkijktoren - en later naar de vuurtoren - en naar de okermijnen moet zo gevaarlijk zijn geweest, dat het zelfs voor de onverschrokken ezeltjes geen plezier was. Als je er niks te zoeken had, bleef je er dus weg. En als je er wel iets te zoeken had, dan maakte je de gevaarlijke tocht zo weinig mogelijk. We kunnen de ruines van de huisjes nog zien waar de arbeiders en de soldaten verbleven. Ondertussen werd er door de overheid een mooi pad aangelegd, zodat de toeristen er gemakkelijk geraken. En toch komen die maar met mondjesmaat. Gelukkig maar.
Reacties