Heksenvervolging - De monsters van Frankenstein
Nu ik een tijdje geen project heb en ook het wasmonster al heb uitgeroeid – hoera! – heb ik tijd voor andere monsters. Al eeuwen staan er een paar documentaires uit de “Bloody tales of Europe”-reeks van National Geographic op me te wachten en de “Dark Arts” episode lijkt me wel wat voor deze namiddag. Ze gaat over een geval van heksenverbranding in Spanje, over de bokkenrijders en over een familie van grafdelvers die werden verbrand omdat werd gedacht dat ze de pest hadden verspreid in het stadje waar ze woonden. Dat stadje was Frankenstein, I kid you not. Meteen weet ik waar Mary Shelley de mosterd haalde voor haar gothic novel!
Frankenstein, het huidige Ząbkowice Śląskie in Polen, was een klein stadje in Bohemen waar in 1606 de pest uitbrak. Meer dan een derde van de bevolking stierf aan de vreselijke ziekte. De schrik zit er diep in: dit moet wel het werk van de duivel zijn! Algauw wordt een beschuldigende vinger naar doodgraver Waclaw Förster en zijn vrouw en knechten uitgestoken. Ze werden gemarteld en gaven alles toe waar ze van werden beschuldigd: het beroven van lijken, het stelen van lichaamsdelen om er giftige brouwsels en zalfjes van te maken in geheime duivelse rituelen, het verspreiden van de pest, necrofilie en het eten van kinderhartjes. Ze werden de “jachthonden van Satan” genoemd en zouden van de duivel zelf de opdracht hebben gekregen om de mensen in het stadje uit te roeien. Dat zouden ze hebben gedaan door een giftig zalfje, gemaakt van lichaamsdelen van lijken, aan de deurklinken te smeren zodat de pest zich als een razend vuurtje doorheen het stadje had verspreid. Uiteindelijk werden acht mensen op de brandstapel gezet, en er zouden nog vele doodgravers volgen.
Förster was al 28 jaar lang de doodgraver van het stadje, en je zou denken dat de mensen dus wel zouden weten dat het hele verhaal onzin was. Het is het klassieke verhaal van de massahysterie dat we ook terugvinden in de heksenverbrandingen bij ons. Doodgravers hebben nu niet meteen het meest sexy beroep. Ze staan wel ten dienste van de maatschappij, door hun beroep staan ze er ook een beetje buiten, wat hen meteen een gemakkelijk doelwit vormt voor dergelijke uitwassen, veroorzaakt door angst en de drang naar zelfbehoud. Bovendien worden ze door hun beroep ook nog eens in verband gebracht met de dood, wat hen toch al meteen een beetje verdacht maakte.
Förster mag dan an sich niks met de pest te maken hebben gehad, de zalfjes die in zijn huis werden gevonden en waar iedereen plots van gruwde, waren in die tijd helemaal niks speciaals. Al eeuwenlang werden in Europa medicijnen gebruikt die gemaakt waren van menselijke beenderen, bloed, hersenen, mensenvet, enz. ... voor een brede waaier aan kwalen, van een simpele hoofdpijn tot epilepsie. En het waren niet enkel ongeletterde mensen maar evenzeer de adel, het koningshuis, priesters en weteneschappers die gretig gebruik maakten van deze medicijnen. Mummies werden uit tombes gestolen en schedels gestolen uit Keltische graven in Ierland. Grafschenners stalen vers begraven lijken en verkochten de lichaamsdelen om er pillen en zalfjes van te maken. De westerse wereld keek vol afschuw naar het kannibalisme van de indianen maar keek de andere kant op als het ging om de eigen medicijnkast. En dat tot ver in de 18de eeuw!
Egyptische mummies werden vermalen en verwerkt in tincturen tegen interne bloedingen. Schedels werden in poedervorm gebruikt tegen alles wat te maken had met het hoofd. Het mos dat op begraafplaatsen over schedels groeide werd gebruikt tegen neusbloedingen en epilepsie. Mensenvet werd gebruikt voor extern gebruik. Het werd bevoorbeeld gebruikt tegen jicht. Bloed was een ander verhaal. Dat moest je zo vers mogelijk gebruiken, omdat het dan nog de levenskracht in zich droeg. Bloed drinken – volgens sommigen zelfs van levende mensen – zou dus goed zijn om vitaal te blijven of bloedziekten te genezen.
De idee hierachter is zoals in de sympathetische magie: wat er op lijkt geneest wat er op lijkt. Wetenschappelijk was het allemaal niet, maar we spreken wel over een tijd waarin voor ons evidente lichaamskwesties zoals de bloedsomloop nog helemaal niet evident waren. Onze eigen Andreas Vesalius schreef het allereerste complete boek over de menselijke anatomie, De humani corporis fabrica libri septem (Zeven boeken over de bouw van het menselijk lichaam) en dat kwam pas uit in 1543!
Aan vers bloed of verse, gezonde lichaamsdelen van dode mensen geraken was echter niet zo gemakkelijk. Voor jonge en gezonde lijken kon je het best bij de plaatselijke beul terecht. Meestal was het zo dat die achteraf met het lichaam mocht doen wat hij wilde. Het hoeft geen betoog dat het verkopen van vers bloed of verse lichaamsdelen een interessante bijverdienste was. Zeker in de Germaanse landen werd de beul bijna gezien als een dokter. Hij werd gemeden als de pest maar leek wel te beschikken over magische gaven!
Ook doodgravers wilden wel eens een centje meepikken – hoewel het verboden was – en verkochten onder de toonbank vaak smeerseltjes en drankjes gemaakt van lijken. Dat was veel minder veilig: er was geen garantie dat de lichaamsdelen die in de “lijkenmedicijnen” waren verwerkt wel van gezonde lijken kwamen, wat bij de beul meestal wel het geval was. De afschuw over de zalfjes die bij Förster en zijn vrouw werden gevonden, was dus op zijn minst hypocriet te noemen. Die zalfjes werden waarschijnlijk verkocht aan de mensen die het hardst om zijn dood liepen te roepen. Al zou het dus best wel kunnen dat Förster en zijn vrouw en knechten ongewild toch de pest hebben verspreid ...
Meer info:
Frankenstein, het huidige Ząbkowice Śląskie in Polen, was een klein stadje in Bohemen waar in 1606 de pest uitbrak. Meer dan een derde van de bevolking stierf aan de vreselijke ziekte. De schrik zit er diep in: dit moet wel het werk van de duivel zijn! Algauw wordt een beschuldigende vinger naar doodgraver Waclaw Förster en zijn vrouw en knechten uitgestoken. Ze werden gemarteld en gaven alles toe waar ze van werden beschuldigd: het beroven van lijken, het stelen van lichaamsdelen om er giftige brouwsels en zalfjes van te maken in geheime duivelse rituelen, het verspreiden van de pest, necrofilie en het eten van kinderhartjes. Ze werden de “jachthonden van Satan” genoemd en zouden van de duivel zelf de opdracht hebben gekregen om de mensen in het stadje uit te roeien. Dat zouden ze hebben gedaan door een giftig zalfje, gemaakt van lichaamsdelen van lijken, aan de deurklinken te smeren zodat de pest zich als een razend vuurtje doorheen het stadje had verspreid. Uiteindelijk werden acht mensen op de brandstapel gezet, en er zouden nog vele doodgravers volgen.
Förster was al 28 jaar lang de doodgraver van het stadje, en je zou denken dat de mensen dus wel zouden weten dat het hele verhaal onzin was. Het is het klassieke verhaal van de massahysterie dat we ook terugvinden in de heksenverbrandingen bij ons. Doodgravers hebben nu niet meteen het meest sexy beroep. Ze staan wel ten dienste van de maatschappij, door hun beroep staan ze er ook een beetje buiten, wat hen meteen een gemakkelijk doelwit vormt voor dergelijke uitwassen, veroorzaakt door angst en de drang naar zelfbehoud. Bovendien worden ze door hun beroep ook nog eens in verband gebracht met de dood, wat hen toch al meteen een beetje verdacht maakte.
Pagina uit de Newe Zeyttung die in 1606 verslag deed van de gebeurtenissen in Frankenstein |
Egyptische mummies werden vermalen en verwerkt in tincturen tegen interne bloedingen. Schedels werden in poedervorm gebruikt tegen alles wat te maken had met het hoofd. Het mos dat op begraafplaatsen over schedels groeide werd gebruikt tegen neusbloedingen en epilepsie. Mensenvet werd gebruikt voor extern gebruik. Het werd bevoorbeeld gebruikt tegen jicht. Bloed was een ander verhaal. Dat moest je zo vers mogelijk gebruiken, omdat het dan nog de levenskracht in zich droeg. Bloed drinken – volgens sommigen zelfs van levende mensen – zou dus goed zijn om vitaal te blijven of bloedziekten te genezen.
Medicijn gemaakt van mensenbloed, 19de eeuw, om 'het bloed te zuiveren van elke onzuiverheid' |
Aan vers bloed of verse, gezonde lichaamsdelen van dode mensen geraken was echter niet zo gemakkelijk. Voor jonge en gezonde lijken kon je het best bij de plaatselijke beul terecht. Meestal was het zo dat die achteraf met het lichaam mocht doen wat hij wilde. Het hoeft geen betoog dat het verkopen van vers bloed of verse lichaamsdelen een interessante bijverdienste was. Zeker in de Germaanse landen werd de beul bijna gezien als een dokter. Hij werd gemeden als de pest maar leek wel te beschikken over magische gaven!
Ook doodgravers wilden wel eens een centje meepikken – hoewel het verboden was – en verkochten onder de toonbank vaak smeerseltjes en drankjes gemaakt van lijken. Dat was veel minder veilig: er was geen garantie dat de lichaamsdelen die in de “lijkenmedicijnen” waren verwerkt wel van gezonde lijken kwamen, wat bij de beul meestal wel het geval was. De afschuw over de zalfjes die bij Förster en zijn vrouw werden gevonden, was dus op zijn minst hypocriet te noemen. Die zalfjes werden waarschijnlijk verkocht aan de mensen die het hardst om zijn dood liepen te roepen. Al zou het dus best wel kunnen dat Förster en zijn vrouw en knechten ongewild toch de pest hebben verspreid ...
Meer info:
- http://thechirurgeonsapprentice.com/2011/02/25/drinking-blood-and-eating-flesh-corpse-medicine-in-early-modern-england/
- http://www.smithsonianmag.com/history/the-gruesome-history-of-eating-corpses-as-medicine-82360284/?all
- http://io9.com/5917027/powdered-mummy-gladiator-blood-and-other-historical-medicines-made-from-human-corpses
- http://www.mexicolore.co.uk/aztecs/home/cannibalism-and-corpse-medicine-1
Reacties