Boter, echte boter
Imbolc is hét feest van de Ierse godin Brighid of Bridget, de godin met de witte koe met bruine oren. Volgens de overlevering komt de naam imbolc van het Oud-Engelse Oimelc – letterlijk: ooimelk of schapenmelk – maar dat is folklore want het feest van Imbolc of Imbolg is helemaal niet Engels maar Oud-Iers van oorsprong. Dat neemt niet weg dat melk een vast onderdeel is geworden van de meeste Imbolc-vieringen. Wij gebruiken het ook tijdens onze Imbolc-rituelen en dit jaar gebruikten we boter in plaats van olie om mee te zalven.
De link is wel degelijk logisch, want het Oud-Ierse “i mbolg” waar de naam van het feest waarschijnlijk vandaan komt – lees “imbòl” zonder de g uit te spreken en met de klemtoon op de tweede lettergreep – betekent "in de buik" en verwijst naar de drachtigheid van de schapen en de geboorte van lammetjes. Die zogen uiteraard bij hun mama. Melk en moederschap horen bij elkaar als erwtjes en worteltjes en aangezien de grote godin gezien wordt als de “Grote Moeder” is de link met de godin logisch.
Melk is daardoor ook één van de belangrijke dranken die gebruikt worden als plengoffers voor de (Keltische) goden of de spirits. Belangrijk daarbij is dat melk ook van levensbelang was voor het overleven tijdens de donkere maanden. Van melk wordt immers boter en kaas gemaakt, een broodnodige bron van proteïnen.
We spreken over de tijd na de Bronstijd, waarbij nieuwe ontwikkelingen in de landbouw er voor zorgden dat de focus verschoof van jagen naar landbouw en het kweken van dieren. Tegen 1.000 voor Christus werd er zo goed als niet meer gejaagd op wild om te overleven, dat werd een exclusief voorrecht voor de rijken. Nochthans hadden de Kelten niet bepaald een plantaardig diet: het waren ongegeneerde vleeseters. Volgens schrijvers uit de oudheid aten ze een klein beetje brood met vlees in overvloed en dat alles overgoten met wijn met honing.
Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat hun favoriete voedsel vlees was en dan vooral varkensvlees (geen everzwijnen), gevolgd door respectievelijk schaap en geit, en in iets mindere mate rund. Uiteraard hing het dieet van de modale Kelt ook af van zijn omgeving en van wat de natuur te bieden had. De Kelten aten ook groenten zoals wortelen, ajuinen, rapen en bieten. Ze aten ook bessen, granen, wilde noten en kruiden zoals look en wilde peterselie om alles af te smaken. Van granen maakten ze pap en brood. En behalve veel vlees aten ze ook nog andere dierlijke producten: boter, kaas, eieren, insecten (jawel) en vis.
De Keltische koeien waren maar kleine beestjes met een schofthoogte van 110 cm. Hun Romeinse tegenhangers waren bijna 20 cm groter! Ze werden vooral gehouden omwille van hun melkproductie, ook al gaven ze veel meer vlees dan een varken. Het is tekenend dat de vroege Ierse ruihandel gebaseerd was op de “sed”, de waarde van één melkkoe… Drie seds waren een “cumal”, de waarde van drie melkkoeien, en daarmee werd ook de waarde van land aangeduid.
Melk was dus een belangrijk onderdeel van het Keltische dieet. In de lente was er meer melk, die bovendien ook rijker en zoeter was. Tijdens de winter nam de melkproductie af maar de inventieve Kelten hadden een manier gevonden om ze te bewaren tijdens de donkere dagen. Tijdens de zomer maakten ze er boter en kaas van.
Volgens de Romeinse historicus Plinius beschouwden de Kelten boter als één van hun favoriete bijgerechten bij hun eten. Zelfs de Iberische Kelten, die wel olie tot hun beschikking hadden, hadden liever echte boter bij hun brood :-)
Melk werd een aantal dagen gerust gelaten zodat het vanzelf indikte. Als dat te lang duurde, werden er warme stenen in gelegd om het proces te versnellen. Als de boter naar boven was komen drijven werd ze gewassen om de bacteriën eruit te halen die de boter anders snel ranzig zouden maken. Daarna werd er met een mes doorheen de boter gesneden om alle dierenhaar dat er eventueel nog in zat eruit te trekken.
Boter werd dikwijls bewaard in moerassen of begraven in de turf. Er zijn al verschillende voorraden van die “bog butter” gevonden. Voor kazen was het moeras echter geen goede bewaarplek. Kaas heeft een donkere droge plek nodig om te rijpen, zoals grotten. Jammer genoeg zijn er niet overal grotten te vinden, dus maakten de Kelten die zelf: ze sloegen hun kaas op in zogenaamde “fogous”, een soort van souterrain of ondergrondse bewaarplek die ze zelf maakten.
Kaas werd gemaakt door room te verwarmen en er stremsel aan toe te voegen, een enzym uit de maag van kalveren. Soms werd dat dierlijk stremsel vervangen door de bladeren van vetkruid, onzelievevrouwebedstro en netelsap. Die zitten nog altijd in sommige traditionele harde Engelse kazen. En natuurlijk werd er ook al cottage cheese gemaakt door melk te laten staan tot hij schift en die dan te laten uitlekken. Aan die kaas konden dan zout en kruiden worden toegevoegd om er meer smaak aan te geven.
Ook room werd door de Kelten gesmaakt, maar dan waarschijnlijk eerder de dikke versie die in Groot-Brittannië nog altijd zo populair is en die veel langer bewaart. De room werd zachtjes opgewarmd tot er een korst op kwam. Die korst zorgde er voor dat de room bewaarde. Om de room op een later tijdstip te gebruiken moest je gewoon de korst er af halen.
Bron: SMITH, Heather. Celtic and Romano British Foods from the Isles- a General Approach. 28p.
De Ierse godin Brighid met haar witte koe |
Melk is daardoor ook één van de belangrijke dranken die gebruikt worden als plengoffers voor de (Keltische) goden of de spirits. Belangrijk daarbij is dat melk ook van levensbelang was voor het overleven tijdens de donkere maanden. Van melk wordt immers boter en kaas gemaakt, een broodnodige bron van proteïnen.
We spreken over de tijd na de Bronstijd, waarbij nieuwe ontwikkelingen in de landbouw er voor zorgden dat de focus verschoof van jagen naar landbouw en het kweken van dieren. Tegen 1.000 voor Christus werd er zo goed als niet meer gejaagd op wild om te overleven, dat werd een exclusief voorrecht voor de rijken. Nochthans hadden de Kelten niet bepaald een plantaardig diet: het waren ongegeneerde vleeseters. Volgens schrijvers uit de oudheid aten ze een klein beetje brood met vlees in overvloed en dat alles overgoten met wijn met honing.
Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat hun favoriete voedsel vlees was en dan vooral varkensvlees (geen everzwijnen), gevolgd door respectievelijk schaap en geit, en in iets mindere mate rund. Uiteraard hing het dieet van de modale Kelt ook af van zijn omgeving en van wat de natuur te bieden had. De Kelten aten ook groenten zoals wortelen, ajuinen, rapen en bieten. Ze aten ook bessen, granen, wilde noten en kruiden zoals look en wilde peterselie om alles af te smaken. Van granen maakten ze pap en brood. En behalve veel vlees aten ze ook nog andere dierlijke producten: boter, kaas, eieren, insecten (jawel) en vis.
De Keltische koeien waren maar kleine beestjes met een schofthoogte van 110 cm. Hun Romeinse tegenhangers waren bijna 20 cm groter! Ze werden vooral gehouden omwille van hun melkproductie, ook al gaven ze veel meer vlees dan een varken. Het is tekenend dat de vroege Ierse ruihandel gebaseerd was op de “sed”, de waarde van één melkkoe… Drie seds waren een “cumal”, de waarde van drie melkkoeien, en daarmee werd ook de waarde van land aangeduid.
Melk was dus een belangrijk onderdeel van het Keltische dieet. In de lente was er meer melk, die bovendien ook rijker en zoeter was. Tijdens de winter nam de melkproductie af maar de inventieve Kelten hadden een manier gevonden om ze te bewaren tijdens de donkere dagen. Tijdens de zomer maakten ze er boter en kaas van.
Volgens de Romeinse historicus Plinius beschouwden de Kelten boter als één van hun favoriete bijgerechten bij hun eten. Zelfs de Iberische Kelten, die wel olie tot hun beschikking hadden, hadden liever echte boter bij hun brood :-)
Melk werd een aantal dagen gerust gelaten zodat het vanzelf indikte. Als dat te lang duurde, werden er warme stenen in gelegd om het proces te versnellen. Als de boter naar boven was komen drijven werd ze gewassen om de bacteriën eruit te halen die de boter anders snel ranzig zouden maken. Daarna werd er met een mes doorheen de boter gesneden om alle dierenhaar dat er eventueel nog in zat eruit te trekken.
Boter werd dikwijls bewaard in moerassen of begraven in de turf. Er zijn al verschillende voorraden van die “bog butter” gevonden. Voor kazen was het moeras echter geen goede bewaarplek. Kaas heeft een donkere droge plek nodig om te rijpen, zoals grotten. Jammer genoeg zijn er niet overal grotten te vinden, dus maakten de Kelten die zelf: ze sloegen hun kaas op in zogenaamde “fogous”, een soort van souterrain of ondergrondse bewaarplek die ze zelf maakten.
Kaas werd gemaakt door room te verwarmen en er stremsel aan toe te voegen, een enzym uit de maag van kalveren. Soms werd dat dierlijk stremsel vervangen door de bladeren van vetkruid, onzelievevrouwebedstro en netelsap. Die zitten nog altijd in sommige traditionele harde Engelse kazen. En natuurlijk werd er ook al cottage cheese gemaakt door melk te laten staan tot hij schift en die dan te laten uitlekken. Aan die kaas konden dan zout en kruiden worden toegevoegd om er meer smaak aan te geven.
Ook room werd door de Kelten gesmaakt, maar dan waarschijnlijk eerder de dikke versie die in Groot-Brittannië nog altijd zo populair is en die veel langer bewaart. De room werd zachtjes opgewarmd tot er een korst op kwam. Die korst zorgde er voor dat de room bewaarde. Om de room op een later tijdstip te gebruiken moest je gewoon de korst er af halen.
Bron: SMITH, Heather. Celtic and Romano British Foods from the Isles- a General Approach. 28p.
Reacties