De steen der wijzen bevindt zich in Genève
Van lood goud maken, dat is iets waar de alchemisten van weleer naarstig naar op zoek waren. Zonder succes. De alchemie is een voorloper van de scheikunde die probeerde om de geheimen van de natuur en de materie te doorgronden en te veranderen. De vroegste werken over deze wetenschap dateren uit de Hellenistische periode, rond 300 voor Christus, toen de eerste alchemisten experimenten deden en probeerden om edelmetalen te maken. Het is de Griekse alchemist Zosimos van Panopolis (ook wel Zosimos de Alchemist genoemd) die er het eerst over schreef en de steen der wijzen expliciet vermeldde als dé manier om lood in goud te veranderen.
![]() |
Illustratie van de destillatieapparatuur van Zosimos, uit het 15e-eeuwse Byzantijnse Griekse manuscript Codex Parisinus 2327. |
Al in de vroegste teksten over alchemie werd gesteld dat het uiterlijke proces van metallische transmutatie – het veranderen van lood en koper in zilver en goud – altijd ook een innerlijk proces van zuivering betekende. Naarmate de wetenschap en het occulte meer en meer uit elkaar dreven, ging het streven van de alchemisten dus allengs van fysiek naar puur spiritueel. Nochtans is waar zij eeuwenlang naar hebben gezocht nu eindelijk ook echt gelukt! Het zijn wel geen alchemisten die het geheim van chrysopoeia, het proces om lood om te zetten in goud, hebben ontdekt, wel de fysici van het CERN in Genève. Die hebben goud gemaakt door looddeeltjes onder immense snelheid op elkaar af te schieten in hun LHC deeltjesversneller.
![]() |
De LHC deeltjesversneller |
Die deeltjesversneller is waar het CERN het gekendst om is bij het grote publiek. De organisatie doet fundamenteel onderzoek naar elementaire deeltjes en wil aan de hand van experimenten inzicht krijgen in hoe de materie is opgebouwd: uit welke deeltjes bestaat de materie en wat zijn de krachten die de deeltjes bij elkaar houden. In hun deeltjesversneller, als een ondergrondse cirkelvormige knikkerbaan met een omtrek van 27 kilometer, laten ze elementaire deeltjes – protonen, atomen, enz. … – aan een rotvaart die tegen de lichtsnelheid aanleunt rondgaan en tegen elkaar knallen.
Eén maand per jaar wordt de versneller geladen met loodatomen die elektrisch geladen zijn. Dat doen ze om de omstandigheden van de oerknal na te bootsen en zo het pasgeboren heelal te kunnen bestuderen. Bundels van die elektrisch geladen loodatomen (loodionen) gaan rond in de versneller, zowel deosil als wdidershins, en waar ze elkaar kruisen, botsen er wel eens loodionen op elkaar. Daar schiet ondertussen haast niets meer van over, behalve de atoomkern zelf. De elektronen die rond de kern draaien zijn ze onderweg al lang kwijtgespeeld. Als de atoomkernen aan ongeveer lichtsnelheid op elkaar botsen, komt er een gigantische hoeveelheid energie vrij. Denk aan honderdduizend keer de temperatuur van de zon, zo’n 2000 miljard graden. De impact daarvan op de materie is wat de oerknal geweest moet zijn. Interessant voor onderzoekers die de big bang willen begrijpen.
Die extreme omstandigheden zorgen er echter ook voor dat de loodatoomkernen een deel van hun protonen en neutronen verliezen. Een atoomkern bestaat uit protonen en neutronen, in het geval van het lood dat voor deze experimenten wordt gebruikt zijn dat 82 protonen en 126 neutronen (vandaar de naam van dit lood isotoop: lood-208). Daardoor veranderen ze in iets anders, een ander isotoop van lood of zelfs een heel andere stof. Dat heet transmutatie, en dat is net waar de alchemisten van weleer mee bezig waren. De loodatoomkernen die één proton verliezen worden het metaal Thallium (81 protonen in plaats van de 82 van lood-208), met twee protonen minder krijg je kwik (80 protonen) en met drie protonen minder heb je goud (79 protonen). Eureka!
Helemaal zoals de alchemisten van weleer het voor zich zagen is het echter niet: het goud dat zo in het CERN wordt gemaakt is onstabiel en valt direct uit elkaar in losse protonen en neutronen. Je kan er dus niet rijk van worden.
Reacties