De vikinggraven van Sollerön
Sollerön, een eilandje
in het Siljanmeer, ligt op een 15-tal kilometer van het stadje Mora. Als we
gaan tanken valt mijn blik op het logo van het tankstation. Het is een snek met
daarboven een grote zon. Van de vikingen hebben we hier nog niet veel gezien,
dus ik ben meteen geïntrigeerd. Van een rondreis door Denemarken herinner ik me
prachtige restanten van oude vikingnederzettingen. Daar hebben we hier nog
niets van gezien. Lonely Planet helpt me verder: in Sollerön bevindt zich
blijkbaar een grote vikingbegraafplaats die absoluut de moeite waard moet zijn.
Als we door het boerendorpje rijden, rijden we er bijna voorbij. Dat hebben we
hier in Zweden wel meer gehad: plaatsen die volgens de reisgidsen de moeite
waard zijn, blijken nauwelijks aangeduid. We lopen er meestal ook zo goed als
alleen rond, soms eens samen met een verdwaalde Nederlandse of Duitse toerist.
Het toeristische hoogseizoen is eigenlijk net voorbij: in sommige regio’s gaan
de Zweedse kinderen sinds deze week al naar school, de rest vanaf volgende
week. De “grote” attracties zijn dus vanaf deze week beperkt open of zelfs
helemaal gesloten. Dat is met de vikinggraven van Sollerön ook zo. De graven
liggen gewoon in de weiden, als met gras begroeide heuveltjes of stapels rotsblokken.
Als je wat extra uitleg wil, dan passeer je best langs de lokale Hembygdsgården,
een soort van plaatselijk Bokrijkje waar een vikingnederzetting is nagebouwd.
In het hoogseizoen kan je hier zien hoe de mensen toen leefden, met
vrijwilligers in klederdracht van toen, maar nu hoor je hier alleen het ruisen
van de wind in de berken en het loeien van een koe in de verte.
In een kastje bij de ingang vinden we een
overzichtsplannetje van de graven en een uitgestippelde wandeling. Langsheen de
wandeling staan plaatjes met uitleg en overzichtelijke tekeningetjes voor de
kinderen. In het kastje vinden we een mapje – please return after your walk –
met de Engelse vertaling van de plaatjes. Dat hebben ze hier goed gedaan, die
vikingen! Ik lees dat in Sollerön – het eiland van de zon, what’s in a name – waarschijnlijk
de zon werd aanbeden. Ik voel me al helemaal thuis, ook al had ik toch beter
een dikkere trui meegenomen J
We lopen doorheen de verlaten Hembygdsgården, waar Dries
meteen vol verbazing naar de minisnek gaat kijken. In de tekenfilm “Hoe tem je
een draak” waren die wel net even groter! Dan lopen we het pad op dat langsheen
de graven leidt. Onderweg komen we twee oude boeren tegen, met groene
plastieken laarzen, blauwe overall, verweerde gezichten en een muts diep over
de oren getrokken. Ze zijn bezig een grote kei uit de modder te trekken. “Hej!”
knikken ze ons vriendelijk toe. We hejen terug en steken onze hand op. Dat hier
overal van die grote rotsblokken liggen is waarschijnlijk net de redding geweest
van de vikinggraven. Niet alle stapels steen zijn immers graven. Soms gaat het gewoon om rotsblokken die de
boeren op een hoop hebben gegooid nadat ze ze hadden weggehaald van hun land. Tussen
de 100 en de 150 graven zouden er hier waarschijnlijk zijn, daterend van 800
tot 1050 na Christus en verspreid over twee begraafplaatsen. Al die tijd
dachten de boeren van de streek dat het om rotsblokken ging die zij of hun
voorgangers op een hoop waren gegooid ... Het is pas toen in 1928 ijzeren
artefacten werden gevonden in één van de steenstapels, dat de boeren zich de
verhalen herinnerden over andere vondsten in het verleden. Wetenschappers
hebben uiteindelijk 18 graven van naderbij onderzocht. 11 daarvan waren al
leeggehaald in het verleden, maar in de andere werden grafgiften ontdekt
waaronder een paar vikingzwaarden die
tot de mooiste horen die ooit werden gevonden. Het heft van één ervan toont de
met zilver ingelegde afbeelding van Hugin en Mugin, de twee raven van Odin. Ondertussen
weten de boeren dus beter en laten ze de heuveltjes gerust.
Kaat is helemaal
gefascineerd. Liggen hier echt dode vikingen onder de rotsen? In haar ogen zijn
de vikingen oorlogszuchtige monsters die dood en verderf kwamen zaaien in onze
contreien. Toegegeven, zo worden ze ook wel voorgesteld in de geschiedenisles
en in de films. De vikingen waren echter niet alleen die woeste barbaren, ze
waren ook hardwerkende ambachtslui en
boeren, zeer kundige smeden die de prachtigste sieraden konden maken, en lepe
handelaars die van overal in de wereld leuke spulletjes meebrachten. Hun huizen
zijn dan wel niet bewaard gebleven – hout is niet bestemd voor de eeuwigheid –
maar de giften die ze aan hun geliefden meegaven in de dood leren ons veel over
hoe ze leefden en werkten en waar ze allemaal zijn geraakt met hun snekken.
De vikingen geloofden dat iedereen na zijn dood naar Hel
ging, een wereld na de dood die er zo ongeveer hetzelfde uitzag als onze eigen
wereld en die niks te maken heeft met de hel die door de katholieke kerk nadien
werd uitgevonden. Mensen die stierven op het slagveld gingen naar Walhalla, de
wereld van de goden, om daar samen met Odin voor eeuwig te feesten, en dat moet
nogal een feestje zijn geweest! Om hun nieuwe leven goed in te kunnen zetten,
kregen de doden een heleboel grafgiften mee: voedsel en drank, maar ook wapens,
sieraden en huisraad. Die werden samen met de dode verbrand op een brandstapel.
De resten werden begraven in een ondiepe put die werd gemarkeerd met stenen.
Die werden dikwijls in de vorm van een schip rond de pas begraven resten
gelegd. Het water is hier immers nooit ver weg ...
De graven liggen midden in de velden, vlakbij de huizen en boerderijen. Dat moet in de tijd van de vikingen niet anders zijn geweest. De doden werden begraven op de meest vruchtbare grond en vlakbij hun nakomelingen. Dat diende niet alleen een werelds doel – de grafheuvels bekrachtigen als het ware de eigendomsclaim van de huidige generatie op de grond waarop hun voorouders begraven liggen – maar had ook een meer spirituele bedoeling. De doden maakten immers evengoed deel uit van de familie als de levenden. Vanuit het hiernamaals hielden de voorouders een oogje in het zeil en beschermden ze hun nakomelingen.
Terwijl we langsheen
de weiden vol grafheuvels lopen, komen we ook de ruines tegen van een kerkje.
Het blijkt het eerste kerkje te zijn dat in deze streek ooit werd gebouwd.
Naast de resten van de kerk, staat een heilige bron waarvan wordt gezegd dat ze
in de zomer nooit uitdroogt en in de winter nooit dichtvriest. En dat kan
tellen in een land waar een winterse temperatuur van -20°C geen uitzondering
is! Zoals zo dikwijls heeft de kerk ook hier een oudere heidense plek
“overgenomen”. De bron is er echter nog steeds. Op de bodem zien we muntstukken
liggen: volgens de plaatselijke overlevering brengt het geluk om iets van metaal
in de bron te gooien. In een tijd waarin nog niks industrieel werd vervaardigd
was metaal een kostbaar bezit. “Mogen we die centen uit het water halen, mama?”
vraag Dries, praktisch als hij soms is. Ik vertel dat het de bedoeling is dat
je er zelf iets in gooit, niet dat je er iets uithaalt. De kinderen mogen
allebei een geldstuk in de bron gooien. “Heb jij zo al veel geluk gehad, mama?”
vraagt Kaat. Als ik naar haar kijk, dan weet ik zeker van wel.
Reacties