Zaadjes planten in je hart
Ik zit in een klein bootje dat heen en weer wiegt op de kalme zee. De zon straalt en ik ruik het zoute water. De meeuwen scheren schreeuwend over het water. In de verte zie ik een klein eiland. Het ziet eruit als een groene vlek op een schilderij van Turner. Ik kan de witte zandstranden zien en roei naar het eiland toe.
Op het strand zie ik een klein jongetje met bruin krulhaar met een stok tussen de rotsen spelen. Hij zit op zijn hurken en pookt met zijn stok in het water. Hij draagt een rode zwembroek met witte bloemen, in die typische Hawai-stijl. Het zonlicht is heel fel en licht.
Het jongetje kijkt op als ik het bootje het witte zand op drijf en komt naar me toe. Hij pakt mijn hand vast en neemt me mee een pad op. Ik zie flitsen van twee mannen in hemdsmouwen die een kind tussen hen in vrolijk omhoog laten springen, en vraag me af wie dit jongetje is.
Dan zie ik de waterval. Het water spat hoog op, ik kan de spatten voelen. Het stort zich naar beneden, in een stroom die in de grond verdwijnt, door een gat in de rotsen. Boven dat gat loopt een klein paadje dat achter de waterval verdwijnt. Het jongetje trekt me mee het paadje op.
Achter de waterval bevindt zich een grot. De grot baadt in een lichtblauwe gloed, als de weerspiegeling van het blauwe water op de wanden van de grot. Als ik me omdraai, zie ik twee openingen in de rots, met daarachter het wit-lichtblauwe neerstortende water van de waterval. Daarlangs zijn we binnengekomen. De openingen lijken wel twee ogen, wit en blind. Ik kan niet anders dan kijken naar die starende, alziende witte ogen.
Een beetje verder merk ik een vuurtje op. Een kleine gebogen figuur met een kapmantel port in het vuur. Het is een vrouw. Ik zie hoe de kromme, oude handen en de slierten wit haar die uit haar kampantel naar buiten vallen, als het clichébeeld van de traditionele oude heks! Haar gezicht zie ik niet, maar ik weet dat als ze haar hoofd zou opheffen ik die twee lichtblauwe blinde ogen zou zien, die alles zien.
Ik weet niet waarom, maar ik kreeg hier plots een flits van de luchttempel te zien waar ik ooit te gast was in een meditatie.
De vrouw geeft me met haar kromme handen een borrelend drankje dat ze net in een aarden potje heeft gekookt boven het vuur. Moet ik dit opdrinken?
Dan port ze me tegen de borst. Haar benige vinger trilt, alles trilt en vibreert steeds meer en meer en verder en verder, als een grote cirkel die groter en groter wordt, als een steentje dat je in een vijver gooit. Ik zie een enorme close up van een gele bloem die haar bloemblaadjes helemaal openvouwt. De vrouw heeft mijn zonnevlechtchakra open doen spatten!
Dan geeft het vrouwtje me een zakje. Ze opent mijn hand en giet wat van de inhoud van het zakje in mijn hand: het zijn gouden graankorreltjes. Ik hoor Anthea's stem zeggen dat dit zaadjes van liefde zijn die je kan planten in je hart. Ik moet meteen denken aan het sprookje waarin de heldin drie gouden noten krijgt met daarin telkens een nog prachtigere jurk waarmee ze uiteindelijk haar prins kan strikken.
Dan zie ik het jongetje terug. Hij neemt mijn hand weer en neemt me terug mee naar buiten. Het bootje ligt hier al klaar in plaats van op het strand. Ik stap in en daar gaan we, veel te snel op de rivier. Ik heb het niet onder controle. Is dit de bedoeling? Dan besef ik pas dat we tegen de stroom ingaan, want het bootje verdwijnt niet in het gat maar gaat de andere kant uit. Het gaat snel, maar ik laat betijen. Het jongetje loopt mee langs de oever van de rivier. Gelukkig komen we terug uit in de zee, waar het bootje meteen vertraagt. Ik klem mezelf nog steeds aan de randen vast, maar het water klotst weer zachtjes tegen het bootje. Alles is weer zoals het begon. Op het strand zwaait het jongetje vrolijk naar me.
Op het strand zie ik een klein jongetje met bruin krulhaar met een stok tussen de rotsen spelen. Hij zit op zijn hurken en pookt met zijn stok in het water. Hij draagt een rode zwembroek met witte bloemen, in die typische Hawai-stijl. Het zonlicht is heel fel en licht.
Het jongetje kijkt op als ik het bootje het witte zand op drijf en komt naar me toe. Hij pakt mijn hand vast en neemt me mee een pad op. Ik zie flitsen van twee mannen in hemdsmouwen die een kind tussen hen in vrolijk omhoog laten springen, en vraag me af wie dit jongetje is.
Dan zie ik de waterval. Het water spat hoog op, ik kan de spatten voelen. Het stort zich naar beneden, in een stroom die in de grond verdwijnt, door een gat in de rotsen. Boven dat gat loopt een klein paadje dat achter de waterval verdwijnt. Het jongetje trekt me mee het paadje op.
Achter de waterval bevindt zich een grot. De grot baadt in een lichtblauwe gloed, als de weerspiegeling van het blauwe water op de wanden van de grot. Als ik me omdraai, zie ik twee openingen in de rots, met daarachter het wit-lichtblauwe neerstortende water van de waterval. Daarlangs zijn we binnengekomen. De openingen lijken wel twee ogen, wit en blind. Ik kan niet anders dan kijken naar die starende, alziende witte ogen.
Een beetje verder merk ik een vuurtje op. Een kleine gebogen figuur met een kapmantel port in het vuur. Het is een vrouw. Ik zie hoe de kromme, oude handen en de slierten wit haar die uit haar kampantel naar buiten vallen, als het clichébeeld van de traditionele oude heks! Haar gezicht zie ik niet, maar ik weet dat als ze haar hoofd zou opheffen ik die twee lichtblauwe blinde ogen zou zien, die alles zien.
Ik weet niet waarom, maar ik kreeg hier plots een flits van de luchttempel te zien waar ik ooit te gast was in een meditatie.
De vrouw geeft me met haar kromme handen een borrelend drankje dat ze net in een aarden potje heeft gekookt boven het vuur. Moet ik dit opdrinken?
Dan port ze me tegen de borst. Haar benige vinger trilt, alles trilt en vibreert steeds meer en meer en verder en verder, als een grote cirkel die groter en groter wordt, als een steentje dat je in een vijver gooit. Ik zie een enorme close up van een gele bloem die haar bloemblaadjes helemaal openvouwt. De vrouw heeft mijn zonnevlechtchakra open doen spatten!
Dan geeft het vrouwtje me een zakje. Ze opent mijn hand en giet wat van de inhoud van het zakje in mijn hand: het zijn gouden graankorreltjes. Ik hoor Anthea's stem zeggen dat dit zaadjes van liefde zijn die je kan planten in je hart. Ik moet meteen denken aan het sprookje waarin de heldin drie gouden noten krijgt met daarin telkens een nog prachtigere jurk waarmee ze uiteindelijk haar prins kan strikken.
Dan zie ik het jongetje terug. Hij neemt mijn hand weer en neemt me terug mee naar buiten. Het bootje ligt hier al klaar in plaats van op het strand. Ik stap in en daar gaan we, veel te snel op de rivier. Ik heb het niet onder controle. Is dit de bedoeling? Dan besef ik pas dat we tegen de stroom ingaan, want het bootje verdwijnt niet in het gat maar gaat de andere kant uit. Het gaat snel, maar ik laat betijen. Het jongetje loopt mee langs de oever van de rivier. Gelukkig komen we terug uit in de zee, waar het bootje meteen vertraagt. Ik klem mezelf nog steeds aan de randen vast, maar het water klotst weer zachtjes tegen het bootje. Alles is weer zoals het begon. Op het strand zwaait het jongetje vrolijk naar me.
Reacties