Het vuur van transformatie (covenbijeenkomst Hagazussa)
Elenor heeft ons vanavond uitgenodigd om het te hebben over de toekomst van Hagazussa. Ze heeft zoveel werk tegenwoordig met de uitbouw van haar eigen praktijk, de Wyrd Sisters coven (ook een dochtercoven van Arcadia) en haar Dochters van Licht-groep, dat ze graag een stapje achteruit zou zetten. Maar natuurlijk betekent dat niet het einde van de coven.
Vanavond wil ze ons meenemen naar het vuur van verbondenheid, die plek in het bos waar we al een aantal keren zijn geweest als we de band tussen onze heksen willen verstevigen. We reizen vanavond echter ook naar deze plek om te kijken wat er voor onszelf gaat groeien dit jaar en – het uiteindelijke doel van vanavond – wat er gaat groeien voor Hagazussa. Het vuur van verbondenheid is ook het vuur van transformatie...
Ik hoor de stem van Elenor die ons in de visualisatie begeleidt vertellen dat we bij onze axis mundi zitten, onze doorgang naar de anderwereld, met onze wortels stevig in de grond. Ik heb geen idee waar ik precies zit, maar het is alleszins niet aan mijn axis mundi. Het is nacht. Boven mij schitteren sterren in een prachtige pikzwarte hemel. De sterren bewegen, alsof de aarde sneller draait dan normaal. Dan lijkt het alsof ik de ruimte boven me wordt ingekatapulteerd. Het is prachtig!
In de verte zie ik een vaag vierkant met een vlek, donker afgetekend tegen de donkere nachthemel. Als ik goed kijk, zie ik dat het ding naar me toe lijkt te vallen en dat de vlek een persoon is die zich vasthoudt. Is het een bed?! Het bed schiet langs me heen en trekt me mee in zijn kielzog. Nu kan ik de persoon op het bed – want het is inderdaad een bed, maar dan zonder pootjes en zonder hoofd- of voeteneinde – beter zien. Het is een vrouw in een ouderwetse rode jaren zeventig laagjesjurk met spaghettibandjes en halflang zwart haart op haar rug. Het heeft iets exotisch, alsof ze zo van het strand ergens op Hawai is geplukt. Haar gezicht zie ik niet. Ze bestuurt het bed als een soort van gondelier. Ik word meegezogen door het bed en we razen naar beneden, pijlsnel, en vallen lansgheen een heleboel werelden die in de lucht lijken te drijven. Het doet me denken aan die ene scène uit de Droomvlucht in de Efteling, maar dan zonder de twinkelende lichtjes en het elfensfeertje. De lucht wordt van zwart donkerblauw en vervolgens zo’n raar donker petroleumblauw. En dan sta ik op de grond. Het bed en de vrouw zijn verdwenen, maar ik weet dat ze mij hier met opzet heeft gebracht.
Ik sta tussen de bomen. Ze zijn kaal en hebben gene bladeren. Het is winter maar ik heb het niet koud. De bomen staan in nette rijen, groot en stevig, en absoluut niet natuurlijk. Tussen de bomen hangt mist. Er is geen enkel geluid. Het is een beetje creepy in dat blauwe licht.
In de verte zie ik een licht. Is dat het vuur waar ik naar op zoek ben? Ik loop er naar toe. Dat gaat reuzensnel, alsof ik zevenmijlslaarzen draag. Rechts van me schieten grote stenen voorbij, een soort van Stonehenge met gigantische rechtopstaande stenen, maar het gaat te snel om goed te zien. Daarachter is een grasveld. Voor ik het weet lig ik plat op de grond in het gras. Boven me zie ik het gezicht van een man. Hij draagt een modern hemd en een modern kapsel. Dan komt een vrouw met slordig halflang haar ook naar mij kijken en nog andere mensen die ook een blik op me willen werpen. Ze lachen niet. Er glanst niets in hun ogen. Ze zijn ook helemaal blauw door dat rare licht. Ik wil naar het vuur. De mensen verdwijnen. De vrouw wijst stilzwijgend met haar hand naar het licht.
Het is inderdaad een vuur. Ik laat het vuur in mijn buik – of mijn zonnevlecht, voor de puriteinen onder ons – connectie maken met het vuur, maar dat voelt niet juist. Het is te weinig. Ik weet dat Hamamelis, Verelna en Elenor hier ook zijn, en ik zie hoe vier stralen uit het vuur komen, als een grote X met het vuur in het midden en ikzelf aan het uiteinde van één van de benen, maar het is niet genoeg.
De vrouw die me de weg gewezen heeft, komt naast mij staan en uit haar buik komt ook een straal van licht. Ik zie hoe ook de andere mensen die daarnet nog zo naar mij waren kwamen kijken één voor één connectie maken met het vuur, en al die stralen lijken wel de vurige spaken van een wiel. Dat moet het antwoord zijn op de eerste vraag, vermoed ik. Voorouders? Spirits? Andere werelden? Ik zie hoe het beeld van het vuur verandert in een sigil, heel simpel zwart op een witte ondergrond. Het is een symbolische voorstelling van het wiel van vuur dat ik daarnet zag. Achteraf vertelt Elenor me dat het een symbool voor Yggdrasil is, ik zie er zelf een zonnewiel in.
Elenor zegt dat we moeten terugkeren. Nu zie ik een vrouw die naar me kijkt. In tegenstelling tot daarnet is zij niet blauw door het schijnsel maar helder wit. Het lijkt een oude vrouw maar als ik kijk zie ik dat ze helemaal niet oud maar jong is. Haar bruine haar is achteruit getrokken. Ze kijkt me recht aan. Ik moet moeite doen om me los te rukken van haar blik om terug naar boven te komen.
Vanavond wil ze ons meenemen naar het vuur van verbondenheid, die plek in het bos waar we al een aantal keren zijn geweest als we de band tussen onze heksen willen verstevigen. We reizen vanavond echter ook naar deze plek om te kijken wat er voor onszelf gaat groeien dit jaar en – het uiteindelijke doel van vanavond – wat er gaat groeien voor Hagazussa. Het vuur van verbondenheid is ook het vuur van transformatie...
Ik hoor de stem van Elenor die ons in de visualisatie begeleidt vertellen dat we bij onze axis mundi zitten, onze doorgang naar de anderwereld, met onze wortels stevig in de grond. Ik heb geen idee waar ik precies zit, maar het is alleszins niet aan mijn axis mundi. Het is nacht. Boven mij schitteren sterren in een prachtige pikzwarte hemel. De sterren bewegen, alsof de aarde sneller draait dan normaal. Dan lijkt het alsof ik de ruimte boven me wordt ingekatapulteerd. Het is prachtig!
In de verte zie ik een vaag vierkant met een vlek, donker afgetekend tegen de donkere nachthemel. Als ik goed kijk, zie ik dat het ding naar me toe lijkt te vallen en dat de vlek een persoon is die zich vasthoudt. Is het een bed?! Het bed schiet langs me heen en trekt me mee in zijn kielzog. Nu kan ik de persoon op het bed – want het is inderdaad een bed, maar dan zonder pootjes en zonder hoofd- of voeteneinde – beter zien. Het is een vrouw in een ouderwetse rode jaren zeventig laagjesjurk met spaghettibandjes en halflang zwart haart op haar rug. Het heeft iets exotisch, alsof ze zo van het strand ergens op Hawai is geplukt. Haar gezicht zie ik niet. Ze bestuurt het bed als een soort van gondelier. Ik word meegezogen door het bed en we razen naar beneden, pijlsnel, en vallen lansgheen een heleboel werelden die in de lucht lijken te drijven. Het doet me denken aan die ene scène uit de Droomvlucht in de Efteling, maar dan zonder de twinkelende lichtjes en het elfensfeertje. De lucht wordt van zwart donkerblauw en vervolgens zo’n raar donker petroleumblauw. En dan sta ik op de grond. Het bed en de vrouw zijn verdwenen, maar ik weet dat ze mij hier met opzet heeft gebracht.
Ik sta tussen de bomen. Ze zijn kaal en hebben gene bladeren. Het is winter maar ik heb het niet koud. De bomen staan in nette rijen, groot en stevig, en absoluut niet natuurlijk. Tussen de bomen hangt mist. Er is geen enkel geluid. Het is een beetje creepy in dat blauwe licht.
In de verte zie ik een licht. Is dat het vuur waar ik naar op zoek ben? Ik loop er naar toe. Dat gaat reuzensnel, alsof ik zevenmijlslaarzen draag. Rechts van me schieten grote stenen voorbij, een soort van Stonehenge met gigantische rechtopstaande stenen, maar het gaat te snel om goed te zien. Daarachter is een grasveld. Voor ik het weet lig ik plat op de grond in het gras. Boven me zie ik het gezicht van een man. Hij draagt een modern hemd en een modern kapsel. Dan komt een vrouw met slordig halflang haar ook naar mij kijken en nog andere mensen die ook een blik op me willen werpen. Ze lachen niet. Er glanst niets in hun ogen. Ze zijn ook helemaal blauw door dat rare licht. Ik wil naar het vuur. De mensen verdwijnen. De vrouw wijst stilzwijgend met haar hand naar het licht.
Het is inderdaad een vuur. Ik laat het vuur in mijn buik – of mijn zonnevlecht, voor de puriteinen onder ons – connectie maken met het vuur, maar dat voelt niet juist. Het is te weinig. Ik weet dat Hamamelis, Verelna en Elenor hier ook zijn, en ik zie hoe vier stralen uit het vuur komen, als een grote X met het vuur in het midden en ikzelf aan het uiteinde van één van de benen, maar het is niet genoeg.
De vrouw die me de weg gewezen heeft, komt naast mij staan en uit haar buik komt ook een straal van licht. Ik zie hoe ook de andere mensen die daarnet nog zo naar mij waren kwamen kijken één voor één connectie maken met het vuur, en al die stralen lijken wel de vurige spaken van een wiel. Dat moet het antwoord zijn op de eerste vraag, vermoed ik. Voorouders? Spirits? Andere werelden? Ik zie hoe het beeld van het vuur verandert in een sigil, heel simpel zwart op een witte ondergrond. Het is een symbolische voorstelling van het wiel van vuur dat ik daarnet zag. Achteraf vertelt Elenor me dat het een symbool voor Yggdrasil is, ik zie er zelf een zonnewiel in.
Elenor zegt dat we moeten terugkeren. Nu zie ik een vrouw die naar me kijkt. In tegenstelling tot daarnet is zij niet blauw door het schijnsel maar helder wit. Het lijkt een oude vrouw maar als ik kijk zie ik dat ze helemaal niet oud maar jong is. Haar bruine haar is achteruit getrokken. Ze kijkt me recht aan. Ik moet moeite doen om me los te rukken van haar blik om terug naar boven te komen.
Reacties